In de vroege middeleeuwen vond de visserij plaats van uit Katwijk aan den Rijn. Door verzanding van de monding van de Rijn werd het noodzakelijk om vanaf het strand te...
lezenIn de vroege middeleeuwen vond de visserij plaats van uit Katwijk aan den Rijn. Door verzanding van de monding van de Rijn werd het noodzakelijk om vanaf het strand te gaan vissen en ontstond een nederzetting in de zeereep.
De visserij stelde tijdens de vroege en hoge middeleeuwen niet zo veel voor. Slechts een beperkt aantal bewoners hield zich met de visvangst bezig. Hun schepen waren klein en de visserij was in belangrijke mate gericht op het voorzien in het eigen levensonderhoud. Vanuit Katwijk aan den Rijn voeren de vissers de rivier af om de zee te bereiken. Het verzanden van de Rijnmond maakte een eind aan deze verbinding met het open water. Konden de vissers eerst nog met hun vangst de rivier op varen en in het dorp aanmeren, nu moesten zij door de branding het strand bereiken en vervolgens de boot boven de vloedlijn trekken.
Om toch de uitoefening van hun beroep te kunnen voortzetten, besloot een aantal vissers naar de zeereep te trekken. Men veronderstelt dat daardoor in de duinen, bij het strand, een kleine geïsoleerde nederzetting ontstond. Hoe dit alles precies is gegaan, is door het ontbreken van goede bronnen echter moeilijk aan te geven. In ieder geval betekende de ligging van deze nederzetting voor de bewoners iedere keer weer een moeizame tocht naar de bewoonde wereld, over een simpel zandpad door de duinen. Toch besloten geleidelijk steeds meer mensen het voorbeeld van de pioniers te volgen.
Langzamerhand werd de visserij beroepsmatiger en steeds meer gericht op de handel. Deze ontwikkeling begon waarschijnlijk in de twaalfde eeuw in Vlaanderen en breidde zich vandaar geleidelijk uit naar het deltagebied en de Hollandse duinenkust. De uitbreiding van de beroepsvisserij deed ook de behoefte aan andere bedrijfsactiviteiten ontstaan. Schepen werden gebouwd en gerepareerd en moesten van tuigage worden voorzien. Netten waren nodig en de vis moest verzendklaar worden gemaakt. Dat betekende ook dat de reeds bestaande nederzetting zich langzaam tot een dorpje begon te ontwikkelen.
Aanvankelijk werd de gevangen vis naar de markt in Katwijk aan den Rijn vervoerd en daar afgeslagen. Dat leidde op de duur tot spanningen tussen de beide Katwijkse dorpen, want de bewoners van het zeedorp wilden graag de handel naar hun dorp verplaatsen. In het binnendorp was men echter niet bereid het marktrecht af te staan. Veel mensen ontleenden namelijk aan de aanwezigheid van de markt hun middelen van bestaan. Uiteindelijk hakte hertog Albrecht van Beieren in 1388 de knoop door en werd de vismarkt naar het zeedorp verplaatst.
Steeds meer ging het zeedorp zich tot een volwaardige dorp ontwikkelen. Aanvankelijk maakte men voor de kerkgang gebruik van een kleine kapel.
In 1461 werd Katwijk aan Zee kerkelijk losgemaakt van de parochie in Katwijk aan den Rijn. Dat maakte de weg vrij om een eigen kerk te bouwen. Deze werd omstreeks 1480 in gebruik genomen en vervult tot op heden als de Oude Kerk nog steeds haar rol. Door duinafslag als gevolg van zware stormen kwam de kerk geleidelijk aan de rand van het dorp te staan.
De vorming van een eigen parochie stimuleerde ook de aandacht voor ouderen en wezen. Hoewel uit documenten blijkt dat er reeds in 1405 sprake was van een gasthuis, kreeg dit in 1481 een officiële status. Een schenking van een Leids patriciërsechtpaar maakte de aankoop van een woning in de Lijdweg mogelijk. Hier werd het Heilige Geest- of Gasthuis ingericht, dat in 1619 werd uitgebreid met een weeshuis.
Het vissersdorp werd in 1605 compleet met de bouw van een vuurtoren, die de vissers bij thuiskomst de weg naar het strand kon wijzen. Voor die tijd werd gebruik gemaakt van een vuur op een eenvoudig torentje.
Vanaf de veertiende eeuw kreeg Rijnland steeds meer wateroverlast. Naar aanleiding van een rapport over dit probleem besloot het Hoogheemraadschap Rijnland de afwatering te verbeteren door bij Katwijk een afwateringskanaal...
lezen