Vervoer
Wat zou de gemeente Katwijk zijn zonder goede verbindingswegen met het omringende land, zoals de N206? Ooit was dat anders: Leiden werd door onverharde wegen met omliggende plaatsen verbonden.
Het snelste vervoermiddel werd door paarden getrokken. Kanalen en rivieren vormden ook een belangrijke transportmogelijkheid.
De stoomtram
In de 19e eeuw waren Valkenburg, Rijnsburg en Katwijk al door de stoomboot verbonden met Leiden. Twee vaardiensten vervoerden de passagiers met de schepen “De Nijverheid” en de “Katwijk”. Dit reisje duurde anderhalf uur.
Maar op 4 juni 1881 ging het vervoer in de regio met een reuzensprong vooruit: de eerste stoomtram reed van Leiden naar Katwijk!
In de krant stond: “Alleen de eerste wagen geraakte uit het spoor” en “de uniform der beambten is zeer netjes”.
De tram bracht de reistijd terug tot veertig minuten.
De aanleg van het spoor verliep in een hoog tempo: in november 1880 werd een aannemer ingeschakeld en in juni 1881 waren er al 36.078 personen vervoerd. Goederenwagons maakten transport van bloemen, bloembollen en vis naar het binnenland mogelijk.
Dit zorgde voor meer bedrijvigheid en handel.
Voor de Valkenburgers werd het behelpen, aangezien de stoomtram niet door hun dorp reed.
Nadat de bootdiensten waren opgeheven, hadden zij geen openbaar vervoer meer.
Het voetveer, dat Valkenburg met Oegstgeest verbond, was nog de enige verbinding over de Rijn.
De elektrische tram
In 1909 kwam de tramlijn in handen van de NZHTM
(De Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij).
Daardoor ontstond een vervoersnetwerk dat zich uitstrekte van Marken tot Den Haag. In november van datzelfde jaar werd besloten om het spoor te elektrificeren.
Dit werd snel aangepakt: op 16 oktober 1911 werd de lijn officieel geopend en konden de inwoners de nieuwe remise, de garage voor bussen of trams, in Rijnsburg bezoeken. De bouw daarvan was niet zonder problemen verlopen, want een klein jaar eerder was gebleken dat de ingang een halve meter te laag lag!
De remise was tot de opheffing van het tramnet een opvallend bouwwerk in Rijnsburg en bood in 1931 werk aan 74 personen.
In 1923/24 bouwde de firma Ganz in Boedapest nieuwe zware tramstellen voor de NZH. Ze waren blauw geschilderd met een lichtgrijze bovenbouw: de Blauwe Tram was geboren!
Ook oudere tramstellen werden in deze kleuren overgeschilderd.
De Blauwe Tram was in die tijd een bijzonder populair vervoermiddel. Naast het traject Leiden-Katwijk ging vanaf halte “De Splitsing” in Rijnsburg ook een tram richting Noordwijk.
De tram zorgde er voor dat de beide badplaatsen goed bereikbaar werden.
In de Tweede Wereldoorlog bleef het tramverkeer tot de spoorwegstaking van september 1944 gewoon doorgaan.
Na de oorlog gingen de trams zo snel mogelijk weer rijden. Op 25 juni 1945 vertrokken er weer trams richting Katwijk aan den Rijn. Vanaf 13 augustus was ook Katwijk aan Zee weer te bereiken.
De doorgaande verbinding naar Noordwijk kwam pas op 12 mei 1946 tot stand, nadat de Jan Zwanenbrug, die in de oorlog werd opgeblazen, was gerepareerd.
Met de bus….
Eind jaren vijftig besloot de NZH alle trams door bussen te vervangen.
De provincie zou de wegen gaan verbeteren en men dacht dat vervoer per bus veiliger was.
Het tramtijdperk was voorbij op 7 oktober 1960: een dag eerder dan gepland. De NZH was namelijk bang voor vandalisme bij het afscheid, zoals het meenemen van bordjes.
Het is jammer dat de afgedankte tramstellen daarna binnen enkele weken op de brandstapel zijn beland.